Hoe kunnen bestuurders, beleidsmakers, politici, marktpartijen, ontwerpers en burgers grip houden op iets dat zo gigantisch en op het eerste gezicht zo chaotisch en ongrijpbaar is als de stad? En wat betekent stedelijke ontwikkeling voor Reynaers met betrekking tot zaken als akoestiek, brandveiligheid, energieverbruik en duurzaamheid? De Britse theoretische fysicus Geoffrey West meent dat een wetenschappelijke benadering noodzakelijk is om de stad, en de toekomst, daadwerkelijk te kunnen begrijpen en te beteugelen. Hij begon in 2002 data van steden over de hele wereld te onderzoeken – aantallen tankstations, coffeeshops, moorden, persoonlijke inkomensniveaus – en kwam tot een opmerkelijke conclusie. Wanneer de omvang van een stad verdubbelt, stijgen inkomen, consumptie en productiviteit allemaal met ongeveer 15 procent. Het verklaart waarom mensen over de hele wereld als een magneet worden aangetrokken tot de stad. De grote stad staat voor grotere kansen op werk, op een beter bestaan, op een groots en meeslepend leven. In steden wordt immers 90% van onze welvaart geproduceerd. En nu blijkt dat, naarmate die stad groter is, elke inwoner gemiddeld ook een groter aandeel in deze welvaart heeft.
CONSEQUENTIES
Uiteraard zit er ook een keerzijde aan dit verhaal. Want, zo ontdekte West, bij verdubbeling van het inwonertal stijgt niet alleen de welvaart en innovatie met 15%; misdaad, vervuiling en ziekten nemen met hetzelfde percentage toe. De voortdenderende verstedelijking zorgt zodoende voor grote sociaal-economische en ecologische problemen. Het is duidelijk dat deze problemen uit de hand gaan lopen als steden ongebreideld blijven groeien. Duidelijk is ook dat het de steden zijn die de oplossingen voor de grote vraagstukken van de 21e eeuw moeten vinden, omdat steden ook de bron zijn van menselijke creativiteit, innovatie en welvaartstoename. ’De stad staat garant voor een betere toekomst’, stelt de organisatie van de internationale architectuurbiënnale in Rotterdam op haar website, ‘maar alleen als we het bestuur, het ontwerp en de planning ervan beter regelen dan nu het geval is.’ Maar wat is beter? Er is onder wetenschappers, ontwerpers en politici de nodige discussie over waar stedelijke innovaties zich op zouden moeten richten. ‘Dat de stad de plek is waar het in de toekomst gaat gebeuren, daar twijfel ik niet aan’, zegt Alexander D’Hooghe, als buitengewoon hoogleraar Architectural Urbanism verbonden aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT). ‘Maar er bestaat een misvatting over wat de stad precies behelst. Dikwijls wordt zij gereduceerd tot de historische kern. Architecten zijn geobsedeerd door ultrastedelijkheid en dichtheid. Verdichten lijkt ook een soort synoniem geworden voor duurzaam bouwen. Maar de capaciteit van het bestaande stedelijk weefsel is beperkt. En laten we eerlijk zijn: we kunnen wel roepen dat we met z’n allen dicht op elkaar moeten gaan zitten, maar 70 à 80 % van de mensen wil dat niet en kiest voor een levensstijl met meer ruimte, meer groen en meer rust in de voorsteden. Daarom denk ik dat we meer toegaan naar een mengvorm van stad en platteland. Dat wordt de trend: het verder volbouwen van de randen, de restgebieden. Dat is de stad van de toekomst.’